Jethro en Arianne op avontuur in Namibie en Boswana

De laatste loodjes voor de 4WD

Voor het eerst is een mug onze tent binnengedrongen. Ik ben op diverse plekken gestoken. Midden in de nacht zoek ik met een zaklamp naar het vervloekte insect. Na 20 minuten heb ik ‘m gevonden en geen moment langer in leven gelaten, een rood spoor van ons beider bloed achterlatend. De volgende morgen zoek ik in LP op wat de malariagebieden zijn in Botswana. Het Zuiden en Zuidwesten zijn malariavrij, wij begeven ons in het Noorden.

We zijn allebei wat humeurig. Zimbabwe heeft nogal wat indruk op ons achtergelaten. Het energiepeil is wat lager. We doen nog wat boodschappen en worden verwelkomd met plezierige muziek, volle schappen en iedereen netjes gekleed. 80 kilometer verderop is een compleet andere wereld, weten we.

We rijden de topattractie van Botswana in: het wildpark Chobe. Aan de rivier zie je het meeste wild van het hele land. Enigszins verveeld rijden we door het mulle zand. We moeten ons toch realiseren ‘that we're blessed', dus we herpakken onszelf. De jeep zucht en kreunt over de zanderige wegen. De modder is aangekoekt en de voorbumper is bezaaid met talrijke vliegen, libelles en andere insecten. We willen de ‘Big Five' compleet kunnen maken. Als je in Afrika reist, kun je schijnbaar niet eerder naar huis voor dat je deze 5 dieren hebt gespot (olifant, neushoorn, leeuw, buffel en luipaard). En die laatste zien we. Vijf andere safari-jeepjes hebben het ook op dit schuwe roofdier gemunt. Met verrekijkers en telelenzen wordt de kat bijna uit de boom gestaard. We moesten maar eens verder...en zien gieren, een uil en vele olifanten, springbokken en giraffen.

Botswana is een relatief rijk land in Afrika. Eind jaren zestig is er een diamantmijn gevonden en hier profiteren alle 2 miljoen inwoners van in de vorm van goed onderwijs. Er is een krachtige regering en weinig corruptie en het gemiddelde inkomen ligt 10 keer hoger dan Namibië. Desondanks heeft het genoeg problemen: een kwart van de mensen is HIV-besmet en de diamant-mijn is volgend jaar uitgeput en men is druk op zoek naar een andere bron van inkomsten.

We vervolgen de reis naar Nata. Slechts 200 kilometer verder, maar de wegen zijn verschrikkelijk: de vele grote gaten in de weg zorgen dat je niet harder dan 80 kan. Als je wel 120 kan rijden, steken diverse dieren de weg over: apen, giraffen en olifanten. Ezels, paarden, koeien en geiten grazen langs de weg, volgens de wet hebben de beesten het recht om de openbare weg over te steken. Vaak kun je ze passeren of rakelings voorbij.

Soms ook niet.

Afgebrand komen we in Nata aan, een nietszeggend dorp waar we ouderwets lekker gaan uit eten. Arianne bestelt ‘ox tail', maar dat had ze beter niet kunnen doen. De staartbotten worden er door de Botswaanse kok niet uitgevist.

Onderweg besluiten we welke stops we doen. Onze vlucht vertrekt zaterdagavond om 8 uur en we rekenen uit wat we onderweg nog kunnen zien en Arianne leest in de LP wat de moeite waard is om te verblijven. We gaan naar het park Nxai Pan. Een park vol met leeuwen, cheeta's en olifanten en zoutpannen.

Zoutpannen zijn ontstaan door klimaatveranderingen en zijn opgedroogde meren, ze zijn soms zo groot als een Nederlandse provincie en levensgevaarlijk om 2 zaken: het is soms net drijfzand, je kunt er met auto en al doorheen zakken of je raakt er gedesoriënteerd. De pan veroorzaakt luchtspiegelingen en zonder GPS raak je verdwaald. Regelmatig worden mensen gered. Wij rijden alleen over de bandsporen, dat is bekend en wordt geadviseerd.

Over zware zandwegen rijden we met 30 km p/uur naar een camping ten zuiden van het park. Acacia bossen met reuze stekels schuren langs de auto, het is alsof je met je nagels over een krijtbord gaat. Arianne vindt het een akelig geluid. We zien de zoutvlaktes en daaromheen eeuwenoude ‘baobob trees'.

Het is 2 uur rijden naar onze kampeerplek voor vanavond. Een primitieve plaats, geen omheining, geen bewaking, dus puur kamperen. We vinden het wel spannend met de leeuwen en olifanten om ons heen. De receptie vertelt bij de ingang dat er 1 toiletgebouw niet te gebruiken is. Die hebben de olifanten verwoest. De ander is omringd met honderden cementen mini-piramides met erin stalen pinnen, hier zal geen dikhuid overheen stappen. Typisch dat alleen het badhuis is beveiligd en niet de kampeergasten. We nemen een plek in en gaan nog op zoek naar wilde dieren. We zien alleen een olifant bij een drinkplaats staan. De zon gaat onder.

Ik kan de meest fantastische verhalen uitvouwen, maar we hebben, ondanks de verhalen van mede kampeerders dat er de avond ervoor een leeuw op 100 meter was gespot, niets gehoord of gezien. Wat schichtig om ons heen kijkend en gewapend met een zaklamp hebben we een weg naar de toilet gevonden en nadat het vuur doofde zijn we gaan slapen. We hebben geen gebrul gehoord.

De route leidt naar de Okavanga Delta. Dé toeristenspot van Botswana. De rivier mondt uit in een gigantisch deltagebied in het overigens zeer droge land. Je kunt met een binnenlandse vlucht naar de binnendelta vliegen, maar we hebben het geld er niet voor over en hebben al genoeg rivier gezien. In Maun wil Arianne graag paardrijden. Ze komt euforisch van de 2-uur durende trip terug. Ze is tot en met haar heupen in het water gegaan, het paard heeft zelfs trappelend gezwommen.

We kanoën de volgende morgen nog over de rivier en rijden dan door naar de Kalahari woestijn.

Botswana is droog en voor twee derde woestijn. We rijden naar D'Kar, dat ligt aan de rand van de Kalahari. Een dorpje dat door de oudste stam van Botswana, de San, wordt gerund.

We krijgen eerst een rondleiding door de bush en allerlei info over bomen en hoe de ‘bushmen' hier gebruik van maakten. We maken voor het eerst kennis met Amerikanen. Ze zijn zoals altijd geïnteresseerd in onze reiservaringen. Het zijn Gary en Fidel uit Arizona , herkenbaar aan hun witte sokken en ze weten waar Nederland ligt en dat er verkiezingen op komst zijn. Het blijken echte wereldreizigers. Ze gaan op weg naar Madagaskar en houdt ons aan het denken met 'the more you travel, the more you realise you haven't seen yet'.

Onze laatste stop wordt een zgn. wildlife foundation. Harnas genaamd. Opgericht door een rijke Zuidafrikaanse familie worden hier gewonde of door moeder afgestoten jonge roofdieren gehouden. Het lijkt in eerste instantie op een ruige kinderboerderij, maar het respect voor dieren straalt er vanaf. Zelf Brad Pit en Angelina Jolie hebben de plek bezocht. We krijgen er een ‘feeding tour' en rijden langs bavianen, leeuwen, cheeta's, luipaarden en wilde honden. Grote stukken paard (die had z'n schouder gebroken de vorige dag en was niet meer herstelbaar en afgeschoten ) en worden over het hek gegooid. Je ziet de dieren vechten om het eten. De kracht van de ‘predators' is zichtbaar en we vervolgen de rit naar het verhuurbedrijf. We komen er om 4 uur 's middags aan. De 4WD heeft z'n job gedaan en zonder kleerscheuren hebben we de route kunnen volbrengen.

4500 kilometer gereden, 2,5 kilo meer lichaamsgewicht, een bijna-dood ervaring en 16 stempels in het paspoort rijker nemen we afscheid van het Afrikaanse continent.

Namibië, we werden geïnspireerd door Hanneke, Arianne's veel te jong overleden vriendin. Zij was verliefd geworden op dit land en wij nu ook.

Voorpaginanieuws: woedende olifant plet 2 Nederlandse toeristen.

Het zijn inderdaad de Victoria watervallen. Na 1 uur rijden komen we aan in Vic Falls. Het stadje is decennia geleden speciaal voor deze attractie gebouwd. De nieuwigheid is weg, het heeft zelfs iets weg van een stoffig vervallen dorpje uit lang vervlogen tijden. We zoeken lang naar een campingplek, rijden een aantal keer verkeerd en worden veelvuldig nagekeken. De slagboom wordt voor ons open gedaan en de bewaker is allervriendelijkst naar ons. Bij de receptie hangt de presidentiële foto. Robert Mugabe heeft iets clownachtigs met zijn grote bril, maar erachter schuilt een tiran, een dictator. De vakantiehuizen op de camping zijn leeg, er staan wat mensen met kampeeruitrusting op het terrein. We lopen richting de watervallen en worden meteen ‘overvallen' door de souvenirverkopers. Ze houden giraffen, maskers en de duizend triljoen-bankbiljetten in hun handen. We bedanken vriendelijk en daarna negeren we ze. Door een verdord parkje bezaaid met restafval zien we een aantal olifanten grazen, er lopen wat everzwijnen op de weg. We gaan een spoorwegovergang over.

Je kunt de watervallen vanuit 2 landen bekijken, vanuit Zambia en Zimbabwe. Vanuit het laatste land heb je de beste uitzichten, vanuit het eerste kom je het dichtste bij. Maar om ze vanuit Zambia te bekijken, moet je weer langs de douane en een visum kopen. En inderdaad adembenemend: er komt 1 miljoen liter water per seconde naar beneden, ze zijn 107 meter hoog en 1,7 km. breed. Je vraagt je af waar al het water vandaan komt. Het is één groot donderend geraas.

We willen wat lunchen en de LP zegt dat je naar het Victoria Falls Hotel moet gaan. Om de Engelse koloniale sfeer van voorheen op te snuiven, 'just do it!' rept men. En we doen het ook en bevinden ons in een andere wereld. Er is een serene rust in de achtertuin, de gazons zijn gemillimeterd met nagelschaar, de muren zijn wit en de obers lopen statig rond. Er hangen opgezette buffelhoofden in de hal, een mansgroot schilderij van een admiraal in de lobby. Ik bestel krokodillenstaart en Arianne asperges.

We krijgen het op hotelservies geserveerd. In de verte is de brug naar Zambia te zien waar je vanaf kunt bungeejumpen (een paar maanden geleden nog in het nieuws omdat een koord afbrak en een Britse vrouw de krokodillenrivier in stortte...en het overleefde). We voelen ons wat bezwaard. Buiten de armoede en hier dikke toeristen, maar de dollars zijn voor dit land meer dan welkom.

We willen koken, maar hebben geen groenten meer. We zoeken een supermarkt. Er is volgens de borden langs de weg een Spar. We lopen door een treurig winkelcentrumpje. De Spar is karig gevuld, de manden zijn ver leeg of de groeten zijn zwart. Er zijn zakjes met zaden en meters van 1 soort pasta. Er is Bertoli-olijfolie, maar daar is een sticker van $ 25 op geplakt.

Schaarste heeft z'n prijs. We kopen een paar broodjes. Er is een krokodillenfarm verderop. We zijn van plan te lopen, maar dit wordt afgeraden door de bewaker. Veel te gevaarlijk, het is te ver en er lopen wilde dieren rond.

Hij heeft gelijk over de afstand, we komen onderweg alleen bavianen tegen. We zien duizenden crocs. In bassins liggen de jongen tegen elkaar aangestapeld. Dan is het voedertijd, een hengel met een lap vlees brengt de dinosaurussen in beweging, met een plof klappen de bekken dicht, het vlees is van de haak verdwenen.

Die avond wordt er besloten niet te koken. We gaan bij het restaurant op de camping eten. Lekker makkelijk en snel. Engels voetbal staat op, er wordt soms gejuicht bij een doelpunt. Geen idee wie er spelen. De eigenaar is dezelfde als van de krokodillenfarm. Dit is de reden waarom er veel krokodil op het menu staat, dat is goedkoper dan vlees importeren. Ik bestel het als voor- en hoofdgerecht. Arianne houdt het bij hamburger en frites. We kunnen op internet en we fronsen onze wenkbrauwen als we op Wikipedia de recente geschiedenis van het land lezen. Van de graanschuur van Afrika en een rijk toeristenoord is het land gedegradeerd tot één van de armste ter wereld. Mugabe blijkt een meedogenloze boef, uit op macht en zelfverrijking.

Die nacht is het geraas van de watervallen tot in de tent te horen. Er is een volle maan die het terrein een lichtblauwe gloed geeft.

's Ochtends heb ik besloten om toch me de Microlight flight mee te gaan. Dat is een vlucht van een kwartier met een fietsvliegtuigje. Ik had al eerder filmpjes op Youtube gezien en raakte gefascineerd, maar de trip naar Zambia en de prijs hielden mij tegen. We moeten het toch maar doen, ik kom hier nooit meer. Arianne geeft me gelijk.

We ontwaken nog bij onze instant-koffie als ik met een schoonmaker praat. Hij knikt vriendelijk en lacht z'n witte tanden bloot tijdens ons gesprek. Hij werkt al 12 jaar hier. Hij is trots dat er weer wat toeristen komen. Ik vraag hoe hij over de regering denkt, maar daar kan hij niets over zeggen.

Er loopt een verkopertje langs het hek. Ik raak met hem in gesprek. Zijn kleding is oud en vuil, hij ruikt naar zweet. Hij vraagt of ik eten of kleren kan missen. Het is zo duur in Zimbabwe. Ik raak wat geëmotioneerd, mijn god, mensen kunnen hier amper iets aanschaffen. Er is weinig en wat er is, is onbetaalbaar voor de bevolking. Met Arianne gaan we op zoek naar kleding in onze rugzakken die we kunnen weggeven. Ik geef het door de spijlen van het hek door, hij bedankt mij hartelijk en vlucht weg. Dan komt de bewaker met lichtblauw hemd voorbij. Hij zegt mij lachend dat ik het niet moet doen, want het zorgt enkel voor overlast. Als ik kleren over heb, zou hij ze wel willen hebben. Ook hij kan ze, zelfs met een baan, niet betalen. Ik geef hem mijn trui, wat shirts. Of ik meer heb voor zijn gezin? Ik beloof dat we op zoek gaan. Of hij mijn e-mail adres mag hebben, hij zou graag contact willen houden voor wat hulp. Ik overhandig mijn adres. Het zou wel nobel zijn als we een pakket met kleding thuis zouden kunnen versturen. We moeten het maar doen. We zijn allebei wat van slag. Tsjonge, gisteren lazen we dat maar 4% van de mensen een baan heeft, er een cholera epidemie heeft geheerst en blanke boeren zijn weggejaagd en deze landerijen nu onberoerd er bij liggen. Er wordt bijna niets meer geproduceerd en er is een internationale boycot. De bevolking lijdt en dit zien we nu met eigen ogen. Pijnlijk om te zien. We spreken met de bewaker in de middag af.


We besluiten naar de grenspost van Zambia te lopen. We lopen heen langs hetzelfde zandpadje. Arianne vraagt hoeveel dollars ik nog heb en ik begin de biljetten te tellen in mijn buidel. 'Hello! Hello!' horen we aan de zijkant. Dan staan we allebei aan de grond genageld. Nog geen 15 meter voor ons loopt een olifant met z'n oren wijd naar voren onze kant op. Mijn instinct zegt dat dit geen goed teken. We zetten het op een rennen. Achterons horen we zijn getrompetter. De adrenaline giert door onze aderen. Aan het eind van het pad is de olifant niet meer in zicht. Hij heeft ons met rust gelaten. Ik ben mij kapot geschrokken. De ‘locals' hadden al een ander pad over de brug genomen. Blijkbaar zijn ze zijn buien gewend.

We gaan weer langs 2 douaneposten en krijgen de nodige stempels. Bavianen springen op vrachtwagens die in rijen wachten.

Een busje haalt ons op en we arriveren bij een start- en landingsbaantje met een plateau. Daar komt het gemotoriseerd zweefvliegtuigje aan. Het is prachtig om te zien. De piloot heeft een soort trapeze-stuur in zijn hand waarmee hij de richting bepaald. Na een half uur mag ik. De uitzichten zijn fenomenaal: de Zambezi-rivier heeft zich een weg gebaand door de canyons, de watervallen zijn magistraal en we zien zelfs olifanten, nijlpaarden, krokodillen en een kudde gnoes. Onder de indruk ben ik ervan. Ik zeg tegen Arianne dat ze ook moet gaan, maar ze wil niet.

We lopen terug naar de camping over de brug, we mijden het parkje. De ‘locals' moeten nog lachen om onze vlucht van de boze olifant. 'Elephants!' roepen ze. We worden gewoon uitgelachen. We arriveren om 1 uur weer op de camping. Ik een ervaring rijker. De bewaker, David, komt ons tegemoet. We zijn hem niet vergeten. Arianne drukt hem een tas vol met kleren, shampoo en medicijnen in de armen, ik geef hem wat dollars mee. De man is dankbaar. We hebben hem onvoorstelbaar gelukkig gemaakt, dat geeft een goed gevoel. Hij wil ons graag aan zijn familie voorstellen, maar we moeten helaas weg. We beloven hem dat we contact houden.

Aan het eind van de middag komen we aan in Kasane. We zijn moe. Moe van de indrukken van dezelfde dag: de woeste olifant, het vliegen en de wanhoop van de Zimbabwanen.

Krokodillen, nijlpaarden en Zimbabwe

Arianne is slagvaardig en belt met het verhuurbedrijf. De koelkast moet gemaakt worden, wij westerlingen kunnen niet zonder. Arianne's specialiteit, broodje avocado met roomkaas, valt anders in het water. Niet lang daarna wordt ze gebeld door een garage uit dezelfde plaats, hij komt het apparaat repareren maar hij kan niet bij de camping komen, omdat de weg half onder water staat. Of wij naar hem toe willen komen. Ik stap de jeep in en rij de gravel wegen af. Om mij heen moerassen met witte kraanvogels die normaal gesproken op krokodillen-ruggen te vinden zijn. Daar sta ik weer voor de geduchte overgang. De barman had ik gisteren om advies gevraagd en hij meldde dat je er dwars doorheen moet rijden. Ik ben eigenwijs en sla het in de wind en ga rechtsom. Ik loop meteen vast, maar kantel niet. De wielen spinnen en ook de L-4 versnelling werkt niet, ik graaf mij alleen maar verder in. Ik zit vast, een grijze modderbrij heeft mijn portier bereikt.

Het gebrul van de motor heeft nieuwsgierigen gewekt. Ik ben ‘the talk of the swamp'. Ik klim eruit en sta tot mijn knie in de modder en roep een auto om hulp. Arianne is nog op de camping en neemt niet op. Twee aardige ‘locals' nemen me mee. We rijden eerst nog verkeerd. Ariannegelooft mij nietals ik het nieuws vertel, ze ziet een gezonken auto al voor zich, de komende 5 jaar afbetalend omdat de verzekering niet uitkeert. Ik stel haar gerust.

Vanuit de receptie krijg ik hulp. De opperman fluit naar 2 hulpjes en ze springen achterin de pick up truck. Drie sterke zwarte lijven duwen, trekken en sjorren en uiteindelijk met een kabel komt de auto eruit. De schade valt mee.

Ik rij een andere route en wacht bij een zonnebloemenveld op de monteur. Het blijkt een blanke roodharige Zuid-Afrikaan met een Ted de Braak-snor. Via een zandweg arriveer ik bij een garage. Het staat vol met autowrakken uitgestald. Losstaande portieren, verbrande petroleumvaten (in Nederland had de Milieudienst hier z'n slag kunnen slaan). 7 monteurtjes lopen wat doelloos rond, ze bellen of hangen bij een hek. De garagehouder gaat aan de slag samen met een collega om te zoeken wat er mis is met de koeling. Na 2 uur zitten op een stapel autobanden is men klaar. Ik mag bij hem op kantoor komen. Er hangt een verroest gordijntje voor het raam, het bureau bezaaid met papieren en asbakken vol uitgedrukte peuken. De garagehouder legt de rekening voor mij neer, 256 namibische dollar (26 euro). Zijn Angolese vrouw heeft haar armen over elkaar en rookt er met 1 een sigaret. Ik word hier natuurlijk afgezet, maar leg de biljetten rustig op zijn bureau. We kunnen het bedrag immers declareren bij het verhuurbedrijf. We wisselen nog wat ‘small talk' en zijn vrouw adviseert mij om naar Angola te gaan, 'it is so beautiful!' Is het veilig dan, vraag ik. 'Alleen als je in konvooien van minimaal 3 auto's rijdt', antwoordt hij.

Opgelucht kom ik weer terug op de camping. Er hebben zich ondertussen 5 seniore Zuid-Afrikaanse stellen gevestigd om ons heen. We worden te onpas geadviseerd over onze verdergaande reis. Aan de bar raken we in gesprek met een Nederlands stel uit Eindhoven. We hadden ze de avond ervoor al gesproken op de boottrip over de rivier waar we krokodillen gingen zoeken. Ze zijn beter voorbereid als wij: ze hebben een 4WD-cursus gedaan, hebben een sateliettelefoonen slikken malariatabletten. Ook hebben ze alle slaapplaatsen vooraf geboekt. We hebben dit alles niet gedaan en zien wel wat op onze weg komt. De 3 flessen rode wijn gaan snel op en we drinken nog een ‘gemsbokje', die moet je achterover slaan. Beschonken lopen we het oorverdovende geluid van de krekels in. We vallen als een blok in slaap.

Arianne heeft een kater en voelt zich misselijk. Het ‘gemsbokje' deed het hem. We rijden de Caprivi strook verder oostwaarts op. Het is een vreemd stukje land ingeklemd tussen Botswana en Angola en Zambia. Deze steel was ooit als handelsroute naar Tanzania, beide gekolonialiseerd door Duitsland.

De eenbaansweg is bochtloos en aan 1 stuk rechtdoor. Er lopen mensen langs de weg, liftend of op weg naar iets. We worden altijd nagekeken en we zwaaien naar de kindjes die enthousiast terugzwaaien. Er zitten wat gaten in de weg, maar we kunnen met 100 doorrijden. We passeren diverse ronde huisjes met rieten daken, eromheen een muur van riet. Dit zullen de dorpjes zijn. Mensen zitten buiten onder een boom, wachtend op wat eigenlijk. Hoe komen deze mensen hun dag door? Waar leven ze van? Meer dan de helft van de Namibische bevolking leeft onder de armoedegrens (1,25 US dollar per dag). Men wordt gemiddeld 54 jaar.

De Lonely Planet is lyrisch over een lodge, ‘Ngepi' genaamd. Je kunt er kamperen aan de rivier en de Nijlpaarden horen grommen en je kunt er zwemmen met krokodillen. Aangezien dat de dieren zijn die mij de grootste angstdromen geven, gaan we richting deze plaats. Het is 2,5 uur rijden.

Als we er arriveren, heb ik voor het eerst een backpackers-gevoel. De bar is sfeervol, er hangen foto's, bankbiljetten vanuit de hele wereld, het is er gezellig rommelig. We mogen naar een kampeerplek aan het water. Aan de rand wacht een meter lange hagedis ons op. Hij rent snel het tropisch regenwoud in als we uitstappen. In Australië is kamperen aan dergelijke rivieren streng verboden, maar hier kan het schijnbaar. Er ligt een kooi in het water drijvend op plastic vaten. Er omheen een houten looppad omzoomd door een hek. Hier kun je dus zwemmen in de Okavanga rivier. ‘You can swim in this cage and it keeps you and the crocs at a safe distance from one another' rept Lonely Planet (LP). We trekken onze zwembroek en bikini aan en lopen er naar toe. Ik wil nog even wachten totdat de Zuidafrikaan met buikomvang 220 cm. er na zijn duik levend uitkomt. Je moet er toch niet aan denken dat door onderhoudsachterstand er een gapend gat inhet hek zit en de ‘crocs' beneden, hun kans wachtend,de eerste de beste naïeve toerist aan vlarden trekken. Maar na een plons komt hij er ongeschonden uit, zodat wij ons moment pakken. Het is best aangenaam en compact en de stroming is zo sterk dat je moeite om van de ene naar de andere kant te zwemmen. Het blijft vreemd.

We boeken een kanotrip van 2,5 uur en gaan met een gids over de rivier op zoek naar de nijlpaarden. We krijgen reddingsvesten om (waarvoor?). Na 10 minuten zien we de beesten drijven, hun oren en ogen zijn slechts te zien. Ze gaan onder water en komen dan met een soort tuba-achtig geluid omhoog. Alsof je water uit een snorkel spuit. Ze zijn erg territoriaal en maken de meeste mensenslachtoffers, dus we blijven tientallen meters uit hun buurt. We glijden door het riet, het is muisstil, de felle zon beukt op onze lichtgetinte huid. Deze ervaring is bijna zen. Voor Arianne dan. Ik zit niet op mijn gemak. Ik zie ieder moment een krokodil in onze kano springen of een nijlpaard het vaartuig in tweeën bijten.

Met wilde dieren zie ik teveel risico's. Ik ben overdreven voorzichtig. We gaan op een strandje wat drinken en ik zie weer ieder moment een dier uit het water komen. Maar alle vrees komt niet uit. We maken nog een klein wandelingetje door het regenwoud in het donker met de zaklamp. Dan zien we stuiterende aapjes voor ons. Ze gaan meters omhoog en gaan razendsnel van tak naar tak, hun ogen reflecteren in het zaklampschijnsel. De dag heeft zo'n indruk gemaakt, dat we 10 uur achter elkaar slapen. Ieder tuba-geluid is mij ontgaan. De mist rolt over de snel stromende rivier. We gaan nog op een ‘cool' toilet zitten met uitzicht op het woud en checken uit.

Het is een lange dag rijden. Het reisdoel is Victoria Falls, een plaats in Zimbabwe. Hier kun je 1 van de 7 wereldwonderen zien: de Victoria Watervallen. We moeten hiervoor de grens van Namibië naar Botswana en van Botswana naar Zimbabwe oversteken. Dat is dus 4 stempels in onze paspoorten. Lonely Planet zegt dat dit gedeelte van Zimbabwe veilig is. De rest van het land wordt streng afgeraden omdat president Mugabe met zijn economische beleid het land in een totale ondergang heeft gestort, het is verwoest en er is een hongersnood. Het is straatarm en gewelddadig, enkel dit stukje is veilig. Hier staan schijnbaar de dure hotels nog overeind en wordt nog dure wijn aan verwende toeristen geschonken. Het is 8 uur rijden.

De lange rechte wegen zijn niet vervelend te berijden, er is onderweg genoeg te zien. Kuddes koeien steken geregeld de grens over. Ik neem gas terug. Plotseling vliegt een kleurrijke vogel tegen onze gril aan. De blauwe veren wapperen omhoog. We stappen uit en zien dat het arme beest door een gat is gekomen en dood achter de gril ligt. We kunnen er niet bij en dragen het maar de grensovergangen over.

Bij de grens naar Botswana moeten we uitstappen. Vanwege overdraagbare ziekten moeten we onze groenten uit de koelbox halen en weggooien. De buit is 3 groene paprika's en een halve komkommer. Al onze schoenen moeten op een vochtig dweiltje gedrukt worden. Arianne doet het gelaten. De bavianen zijn lastig en worden veelvuldig door de douane beambten toegesnauwd. Arianne vraagt of we het niet moeten vertellen van de vogel, maar ik geef aan dat we ze niet wijzer moeten maken, dit kan alleen maar voor vertraging zorgen en we moeten voor het donker bij Victoria Falls aankomen. Vervolgens moeten we met de auto door een badje. We zien de eerste moab-trees.

De lucht is wolkloos. We rijden met de dode vogel als passagier gelaten verder. De wegen is Botswana zijn wat slechter, meer gaten in het wegdek en geen hekken om de wilde dieren. We worden gewaarschuwd voor olifanten, maar dat zei men in Namibië ook en we hebben er geen 1 gezien. 'Kijk daar, een olifant!' roept Arianne. En inderdaad, daar staat een kudde met jong. We zijn verbaasd, schieten ons Kodak-moment en gaan verder. We hebben haast en moeten nog 2 grensovergangen. De zon gaat al lager schijnen, we rijden verkeerd in het grensdorp. Er is een omleiding en de plaatsborden zijn in diverse kleuren wat verwarring veroorzaakt. We besluiten om 4 uur om toch maar in Botswana te blijven. We vinden het te riskant om in het donker in Zimbabwe te rijden.

De vogel wordt met een barbecue grijptang er uit gevist. We vinden het beiden zielig, maar ‘thejourney must go on'.

De nacht is vol hondengejank en om 6 uur sta ik naast de tent en auto. Ik doe de Nescafé poeder in de groene mok en maak de boterhammen met pindakaas en honing klaar voor Arianne. We gaan op weg naar Zimbabwe, ergens wel een beetje vreemd. Een bezoeken aan een land dat na Somalië het meest anarchistische ter wereld is. We krijgen onze stempel in Botswana en rijden naar een rommelig stukje grens. Diverse mensen staan buiten een kantoor, roestige vrachtwagens met ladingen staan aan de kant. Er zit een man bij een hand bedienbaar slagboompje. We kopen eerst ieder een visum van $ 30. Een houten la gaat open met veel inktvlekken en hier gaan de biljetten in. Er worden alleen Amerikaanse dollars geaccepteerd, de Zimbabwaanse valuta is door de hyperinflatie niets meer waard (er schijnen zelfs 100 triljoen Zimbabwaanse dollar-biljetten als souvenir te koop te zijn). De man in uniform is van Customs en roept bij het zien van onze paspoorten ‘Robin van Persie' en ‘Wesley Sneijder'. We knikken instemmend. Daarna gaan we een loketje verder, dit is Immigration. Hier moeten we onze auto inklaren. Een donkere man in slonzig traning-pak achtig gewaad schrijft van alles over, er wordt druk gestempeld. We moet $75 betalen. We hebben het niet contant, een Zuid-Afrikaans stel wil ons het restbedrag van $ 6 wel bijbetalen. Ik bedank ze vriendelijk. Ze accepteren ook Euro's. Een klein jong negerdametje met rood haar loopt continue verveeld bij ons, ze kijkt om de paar minuten op haar mobiele telefoon. We worden door de man aan het loket naar haar verwezen. Ze brabbelt een onduidelijk verhaal over dat het verplicht is om het risico van de auto af te kopen. We moeten een borg van 1200 Namibische dollar betalen (120 euro). Het is een voorschot en we kunnen het terug verhalen bij het verhuurbedrijf. Ik zeg tegen Arianne dat we genaaid worden, dit klopt niet. Corruptie tiert hier welig en dit is voor hun eigen zakken. Begrijpelijk voor een land in een dergelijke staat. We betalen het bedrag maar en krijgen een handgeschreven reçuutje. Dag 120 euro! We worden door de man bij de slagboom doorgelaten. We zijn in Zimbabwe.

Het is nog 80 kilometer naar Victoria Falls. Er staan roestige gele borden langs de weg dat we moeten oppassen voor hyena's. De weg is smal, er is geen belijning. De bebossing is dicht. Dan zien we na een uur grote waterdampen achter de bossen. Dit moeten de beroemde watervallen zijn.

Lachende hyena's en zwalkende jakhalzen

Die dag rijden we naar Swakopmund: de 1 na grootste stad van het land. Het is 5 uur rijden door een landschap zonder begroeiing en we waren door de Lonely Planet al gewaarschuwd: 'Swakupmund is often described as more German than Germany. Overseas German tourists feel right at home with the town's Gemütlichkeit' en dat blijkt ook als we het stadje aan zee binnen rijden. Typische Duitse bouwstijl en overal Duitse termen. We slapen ook op camping ‘Die Alte Brücke' en als we op het kampeerterrein arriveren, slaan we van de Duitse degelijkheid helemaal achterover: onze jeep parkeren we naast een op het oog zojuist gemetseld gebouwtje met dakpannen. Het blijkt onze privé douchegelegenheid te zijn. Keurig onderhouden en schoon.

We installeren ons en lopen naar het centrum voor een biertje. We komen in een ‘Stube' aan met Jägermeister- en Weiss-bier reclame op de muren. Wat Arianne en mij opvalt, is dat iedereen binnen blank en zwaarlijvig is en Duits of Zuid-Afrikaans spreekt. Zojuist passeerden we buiten zwarte parkeerwachters en groepjes verveelde Zwarten. Een gevoel van ‘apartheid' bekruipt mij. Dit wordt nog eens onderstreept door restaurant ‘Tug', een omgebouwde boot aan het strand, waar enkel blanken eten en we door (overigens uiterst vriendelijke) zwarte obers worden geholpen. Waarom wonen hier zoveel blanken en waarom hebben alle zwarten de mindere banen? Toch lijkt het of men elkaar gedoogd. Arianne eet de grootste oesters ooit, propvol proteïne, en we eten de op dezelfde dag gevangen kabeljauw. Voldaan en wat aangeschoten van de witte wijn lopen we naar huis. Achter de tropische palmbomen en zeebries op de boulevard gaat, zo schijnt, veel kleine criminaliteit schuil, maar een gevoel van onveiligheid hebben we niet, we durven de wandeling van 10 minuten aan.

Op dag 4 gaan we samen door de mist 4 km. hardlopen langs de kust. Ik voel mijn knieën nog kraken van de marathon van een week geleden. We maken onze auto gereed om op pad te gaan. Langzaam begint deze wat gebreken te vertonen. De benzinemeter werkt niet, we rijden continue met een volle tank, en de bevestigingsschroef van de daktent breekt af waardoor we de harmonica niet geheel kunnen sluiten en de tent stof hapt. Toch zitten we met een grote glimlach in de auto. Arianne wil niet rijden, dus neem ik weer het stuur in handen. We rijden langs de kust met uitzicht op de Atlantische oceaan. De volgende stop is Cape Cross waar zich een enorme kolonie van zeeleeuwen heeft gevestigd. Door de koude Benguela stroom bevinden zich bij deze kaap grote hoeveelheden vis. Geschat wordt dat er meer dan 100.000 zeeleeuwen leven. Als we aankomen, komt de penetrante geur van zeeleeuwenstront gemengd met zout ons tegemoet. De aantallen zijn overweldigend. Overal wordt er gelegen, gerold, gekrijst en gehuild. In zee zijn duizenden beesten aan het duiken op zoek naar vis.

Na deze impact vervolgen we onze trip naar Skeleton Coast: een kuststrook bekend om zijn vele scheepswrakken en droge, eindeloze maanlandschappen. Het is een 300 km. lange strook waar we welgeteld 1 tegenligger tegemoet komen. We rijden het binnenland in door de provincie Damaraland, geel gras en rode canyons, het is een prachtig schouwspel. We moeten echter wel doorrijden want de zon gaat al onder en we hebben onze camping nog niet bereikt. Het wordt afgeraden in het donker te rijden aangezien dieren tot het licht van de koplampen wordt aangetrokken. We hebben dan wel een gril op de bumper maar de voorruit is niet bestand tegen een struisvogel of hert. De zon is onder en we arriveren in de schemer bij de stoffige camping. Als een bijna soort routine trekken we de lades uit, gaan koken en trekken de tent omhoog en prepareren alles.

Namibië blijkt niet goedkoop. De overheid heeft een toeristenbeleid uitgestippeld met als motto ‘high costs low volume' oftewel liever minder toeristen die veel te besteden hebben dan drommen backpackers. Je ziet ook weinig rugzaktoeristen, wel veel Zuid-Afrikanen en Duitsers met hun corpulente voorkomens en strak staande broekriemen of rode bloemenjurken in de vorm van een kampeertent.

Het land is wonderwel goed georganiseerd. Geen zwerfvuil, de politie is zichtbaar. Er wordt zelfs met een lasergun op snelheid gecontroleerd en we zijn al 2 keer door een ‘roadblock' stop gehouden om mijn (internationale) rijbewijs te laten zien.

Het is een halve dag rijden naar Outjo. We bezoeken een verbrande berg, Burnt Mountain, rotsen in de vorm van orgelpijpen (Organ Pipe rocks) en worden door een gids op slippers rondgeleid in Twijfelfontein alwaar rotsschilderingen van 2000 tot 6000 jaar oud te vinden zijn. Het is warm, zeker 35 graden. Het zweet gutst over mijn rug heen. De tekeningen kunnen niet echt mijn aandacht vasthouden. Hagedissen zijn tam en kijken ons onbewogen aan.

We twijfelen of we nog door gaan rijden of dat we terug naar dezelfde camping gaan, maar om nu zwetend bij de auto te zitten in de felle zon is geen aantrekkelijke optie. We gaan door naar Etosha.

Het is nog 4 uur rijden naar dit grote wildpark. De GPS leidt ons over bizarre zandwegen. We rijden door dorpjes met ronde hutten en rieten daken. Kinderen komen op ons afgerend. Nieuwsgierig en zoekend naar contact. Arianne deelt gedroogde mango uit (overigens een specialiteit hier en erg lekker).

We komen dan toch bij de toegangspoort aan. We vullen een formulier in en rijden de wilde dieren tegemoet. We zijn als een kind zo blij als we de eerste zebra's zien. In de verte loopt een olifant. De door Arianne meegebrachte verrekijker is een vondst, van dichtbij zien we een aantal jakhalzen (soort vos-honden) een springbok aan het verscheuren. Zijn soortgenoten kijken stoïcijns naar het tafereel.


De zon gaat snel onder in deze oorden. Voor het donker moet je terug op de camping zijn, want dan gaat de poort dicht, afgesloten van het wilde dierenrijk. We gaan naar een waterput aan de campingzijde. Als een soort toneelstuk staan er omheen banken waar je plaats kunt nemen. Grote, liggende hekken met prikkeldraad brengen onvoorziene risico's tot een minimum. Twee lampen zijn op het water gericht. Nu is het dus wachten. Nippend aan de rode wijn hebben we er eerlijk gezegd niet veel vertrouwen in, maar wat blijkt. Er komt een leeuw op af, een neushoorn en zelfs 2 giraffen zijn in de verte zichtbaar en komen naar de poel om te drinken. De lange poten worden uit elkaar gezet en de nek gaat richting het water. Het is een ongelooflijk gezicht. We zijn euforisch, wat een spektakel! De leeuw maakt een grommend geluid, het gaat door merg en been.

Nog vol van de adrenaline lopen we na een paar uur terug naar de auto. Er zwalken donkere gestaltes schichtig over de camping. Het blijken jakhalzen te zijn, zoekend naar voedselresten.

De nacht in de tent is onvoorstelbaar. Een muggennet en een hek verwijderd van roofdieren op zoek naar een prooi. Geen getjilp of een blaffende hond, maar lachende hyena's, leeuwegebrul en andere nog nooit gehoorde junglegeluiden.

Om half 6 bij de eerste ochtendverschijnselen ben ik wakker. Het is Koninginnedag in Nederland. Vuilnisbakken zijn door de jakhalzen omgegooid, bierflessen en restafval liggen op de grond. Achter het hek hebben een aantal dieren het waarschijnlijk niet overleefd. Om kwart over 6 gaat de poort open en dat is het moment om met de auto op pad te gaan. Het is dan koel en de roofdieren zijn nog in actie. Arianne wrijft de laatste slaap uit de ogen als ik opgewekt haar geruststel dat dit goed is voor de ‘wildlife spotting'. Ze moet het nog maar zien. Maar amper een uur later zijn we blij verrast als we een leeuw in drafje zien lopen. We zijn in extase. Het dier loopt onbekommerd verder. De koning van het dierenrijk loopt daar ‘live'! Onze dag kan niet meer stuk.

Het park Etosha is voor twee derde gevuld met een zoutvlakte (5000 m²) en deze is onherbergzaam, er groeit vrijwel niets. Dat is gunstig om wilde dieren te zien, die begeven zich aan de rand hiervan.

We zien nog tijgers en stoppen voor een overstekende giraffe. Kuddes van deze langnekken komen we tegen, fascinerende beesten.

We rijden naar de camping ten oosten van het park. We raken in gesprek met een Zuidafrikaans echtpaar en we zien diverse marter-achtige beesten lopen. Ze klimmen in de wielkasten van de jeep op zoek naar eten. Met geklop van je schoen op het metaal komen ze er weer uit.

Op de derde dag verlaten we om 10 uur het park. We zijn ‘not amused' over de auto. Ook de laatste bevestigingsschroef heeft het begeven en de koelkast werkt niet meer. Maar deze frustratie wordt ruimschoots gecompenseerd doordat we een lynx zien.

We gaan op weg naar het meest Noordelijke puntje van Namibië, de Caprivistrook. Daar stroomt de rivier de Okavango. We gaan een minder toeristisch gedeelte in. Langs de wegen rieten hutjes, kinderen die kuddes koeien met een stok in gareel houden, vrouwen met takkebossen op hun hoofd. Hier heeft armoede een gezicht. In de buurt van onze plaats van bestemming Rundu is weer een ‘road block'. Een politie agent houdt ons staande. Voor ons staan al enkele auto's, achter ons sluiten zich er aan. De agent vertelt ons dat 'a VIP (Very Important Person) has to go to the airport'. En we wachten geduldig totdat een konvooi met geblindeerde auto's met vlaggetjes en sirenes voorbij komt. Waarschijnlijk moet een overheidsfunctionaris een binnenlandse vlucht halen.

We zijn op onderweg richting de camping. Er zijn wat wegen afgesloten vanwege overstromingen, maar er staat geen verbodsbord naar onze bestemming, dus we rijden kalm verder. De hobbelige weg leidt ons over smalle bruggetjes. Dan is een gedeelte van de doorweg overstroomd. Zelfverzekerd rij ik voorzichtig door, maar we raken vast en kapseizen bijna. We schreeuwen het uit. Ik zet hem half in de modder op L4-versnelling. Hiermee kun je voorkomen dat de wielen spinnen, werd ons bij het verhuurbedrijf verteld. Ik geef veel gas en we hellen met onze lichamen naar voren. Het is gelukt! Opgelucht rijden we ‘the camping ground' op. We checken in en drinken een bier met uitzicht op de rivier vol krokodillen en nijlpaarden. Aan de overkant ligt Angola.

Struisvogels in Sesriem

Om half 5 's ochtends schreeuwt de wekker ons wakker. De dag er voor geprepareerde backpacks worden ingeladen. Er wacht ons een lange dag. Om half 10 zullen we landen op Frankfurt. De aansluitende vlucht naar de hoofdstad van Namibië, Windhoek, zal pas 's avonds om 8 uur vertrekken. 10 uur zullen we ons moeten vermaken. We probeerden het nog bij Cheaptickets te wijzigen, maar ze waren onverbiddelijk. De KLM Cityhopper brengt ons keurig naar het financiële centrum van Duitsland. De stad brengt ons hart niet op hol, maar de combinatie gebouwen met een verhaal en wolkenkrabbers is toch wel het aanzien waard. Tegenover het glasgebouw van de Europese Centrale Bank heeft de Occupy beweging zijn tenten opgezet. Nog immer protesterend tegen de economische ongelijkheid.

Stipt op tijd stijgen we met Namibia Air. Het is al schemerig. De zon heeft zich gedurende de dag af en toe achter het grijze wolkendek laten zien. Arianne heeft vooraf wat vraagtekens bij de nationale luchtvaartmaatschappij gezet, maar onderzoek leert dat er nog geen vliegtuig van is neergestort en reizen is ook risico nemen: ik stap zelfverzekerd in en Arianne draait bij nadat ze vriendelijk verwelkomd wordt door de gitzwarte stewardessen. Het interieur verschilt niets van de KLM's en Singapore Airlines van deze wereld.

We hebben op het incheck-LCD-scherm op een plattegrond de meest comfortabele stoelen kunnen uitkiezen: we willen zitten bij een nooduitgang met veel beenruimte. Maar als we de stoelen zien, blijkt de plattegrond niet kloppend. We hebben zo'n beetje de slechtste stoelen van het vliegtuig: tegen een muur en voor het toilet. Met als gevolg dat de stoelen 2 cm. naar achter kunnen en we door de flinterdunne muur minimaal (ik heb de tel niet bijgehouden) 412 keer het zuigende doortrekgeluid van de w.c. horen. Mensen wachtend in het gangpad op de beschikbaarheid van het toilet kijken ons licht meelijwekkend aan, we kijken zo neutraal mogelijk terug.

Via een NLP-achtige manier blijven we de hele vlucht optimistisch: we boffen, want we gaan naar een ver land, er hebben ook geen baby's gejankt en we kregen als eersten een maaltijd in het vliegtuig (Arianne had vegetarisch aangekruist bij het boeken). Licht gebroken stappen we de vliegtuigtrap af en zetten voet op Afrikaanse grond. Het is pikdonker en we lopen richting een gebouw. Er staan nog 2 vliegtuigen, 1 ervan is van Zuid Afrika Airlines. Ik stap op een grote dode kever van 5 cm.. Dat belooft nog wat. We krijgen stempels in onze paspoorten en lopen langs een raam met hierop een geweer afgebeeld. Daar krijgen de jagers een vergunning uitgereikt om olifanten te schieten. Het is 10 voor 6 's ochtends.

Een uur later komt een chauffeur ons halen om ons naar Tamboti Guesthouse te brengen. 40 kilometer lang rijden op een 1-baans weg door een glooiend landschap. Verre uitzichten en langs de weg rood omrande driehoeksborden met afbeeldingen van gazelles en knobbelzwijnen.

Windhoek telt niet meer dan 300.000 inwoners. Brede wegen en grote kruispunten. Het valt mij op dat ik veel blanken grote auto's zie besturen. We bellen aan bij een hek. De beveiliging in de hele straat springt in het oog: prikkeldraad op de muren en 6 rijen met spanningskabels. Een groot slot op het hek. De Duitse vrouw helpt ons vriendelijk wegwijs. We kunnen drank uit de koelkast halen en dit opschrijven in een schrift met ons kamernummer erbij.

De kamer is degelijk, maar wel een zwembad voor ons terras. Als we de stad willen verkennen, krijgen we van de eigenaresse mee dat we beter de paspoorten en credit-cards in de kamer kunnen laten en vooral niet in het donker buiten moeten lopen. Een taxi kun je beter in het restaurant laten bellen, ander word je ‘geript'. Mijn geldbuidel trek ik nog wat strakker om mijn lijf.

Namibië is tot 1919 een kolonie geweest van Duitsland en daarvan zijn de invloeden nog steeds te zien. Straten zijn Strassen en op het menu staan Zwiebeln, er wonen ook nog veel Duitsers. In de stad staan grote standbeelden van Duitse officiers. Namibië is 11 keer groter als Nederland en België samen en er leven slechts 2 miljoen inwoners. Men leeft van de diamantindustrie, visvangst en mijn- en landbouw. Sinds 1990 is het een republiek en ontdaan van het Zuid-Afrikaanse juk. Men spreekt Engels of Zuid-Afrikaans.

Het is 25 graden. Na een dutje van 2 uur we lopen naar het centrum. Het is geen spannende stad. Namibië moet het van z'n natuurparken en woestijnen hebben. We gaan lunchen bij Gathemann, 1 van de betere restaurants. Vanaf het balkon hebben we uitzicht op kleurrijke winkelende en wandelende mensen. 's Avonds willen wij bij restaurant Africa eten. Hier eten de ‘locals' mopane wormen. En dat wil ik ook wel eens proberen. Het blijkt onvindbaar. Nadat de zon onder is, wordt het snel schemerig en donker. En zo lopen we, tegen de adviezen in, in het donker terug naar de stad. Gestaltes zittend op bankjes in een park en op de straat. We hebben er stevig de pas in en bereiken uiteindelijk het verlichte centrum weer. Daar gaan we bij hetzelfde restaurant voortreffelijke springbok en vis eten. Alle wijn komt uit Zuid-Afrika en de shiraz-wijn is uit de kunst. Bij thuiskomst zit een grote spin boven de muur van het toilet, maar het is er 1 naar Nederlandse maatstaven en ik beëindig z'n leven.

Om 8 uur volgende ochtend worden we naar het verhuurbedrijf gebracht. Daar vullen we de papieren in. We hebben de laagst mogelijke verzekering, dus een eigen risico van € 2500. We tekenen diverse formulieren en worden door een Nederlandse stagiaire nog wat bijgepraat: op gravel wegen nooit harder dan 80 km.. Het bewijs van het nalaten daarvan staat achter ons. Een 4WD truck in elkaar gebutst. Deze personen reden 124 km. over een gravel weg en zijn meerdere keren over de kop gerold; op de black box was alles terug te lezen en de verzekering dekte door nalatigheid niets. We zijn onder de indruk.

En na uitleg over de mogelijkheden van de auto: er zijn 2 lades uit te schuiven: 1 met een compleet gasfornuis en 1 met een koelkast. Bovenop kan als een soort harmonica de slaapcabine tevoorschijn gehaald worden. Verbaasd kijken we naar het geheel. Nog wat onwennig rij ik de grote jeep de weg op. Men rijdt links en ik rommel nog wat met de richtingaanwijzer, soms zet ik de ruitenwisser aan. Maar eenmaal op weg rij ik zelfverzekerd de vrijheid tegemoet. De ruimte en weidsheid is gigantisch. We zetten een CD'tje op en lachen genoeglijk naar elkaar. Dit wordt een topvakantie!

De GPS meldt ons dat we de grote weg af moeten een gravel weg op. Daar laat ik de bandenspanning aflopen naar 1,8 bar, Arianne maakt boterhammen, een paard en wagen passeert ons en we rijden verder. De wegen worden steeds ruwer, rotsachtiger en bochtiger. We rijden door water, zien apen en we stoppen voor een overstekende schildpad. De eerste springbokken zien we nieuwsgierig naar ons kijken.

Na 5 uur rijden bereiken we ons doel: Sesriem. Op de campsite checken we in. Overal moet je vooraf reserveren, maar het bereik met onze telefoon is slecht. We hebben geluk, er zijn nog zgn. ‘overflow sites': hier kun je zonder elektriciteit op staan. Dat vinden we niet erg, een beetje primitief mag wat ons betreft wel. En we steken een kampvuur aan. Ik kook macaroni en die eten we met rode wijn in het donker in het licht van het vuur op. We glijden in onze slaapzakken en kijken omhoog en zien in de heldere hemel miljoenen sterren fonkelen.

De bush-lucht heeft gezorgd dat we 10 uur achter elkaar hebben geslapen. We worden wakker van de auto's die alle het park in willen om de beroemde rode duinen van Namib Naukluft Parc te zien. Maar het is bewolkt en plots begint het te regenen. De bui is kort maar hevig en we pakken onze spullen in om richting het park te rijden. De 70 km. lange rechte weg is geasfalteerd. Okerkleurige duinen met geel-groene savanne valt ons ten deel. We raken euforisch als we een groep struisvogels en gemsen zien.

Met de 4WD rijden we 5 km. door mul rood zand en we beklimmen een 300 m. hoge duin in de Sossusvlei (vlei is vallei in het Zuidafrikaans), diverse snellopende krekels met blauwe ruggen lopen er kris kras overheen. Daarna gaan we naar Hidden vlei. Wat opvalt, is dat er amper een toerist is. De bussen met (voornamelijk Duitse) toeristen zien de zonsopgang en gaan dan weer halsoverkop naar de volgende trekpleister. Naukluft Parc geeft een desolate, geïsoleerde indruk. Bij Hidden vlei lopen we door de kale duinen, een enkele boom siert het landschap. Ik raakt verrukt ervan. Het is prachtig.

's Avonds herhaalt het tafereel zich. We hebben wat takken onderweg verzameld, waar we het vuur mee aan steken.

De wijn smaakt opperbest en de ketel met water zet ik als een volleerd ‘bush man' in het vuur zodat we met het gekookte water thee kunnen drinken. De zon komt om 6:30 uur op achter de bergen, er is wat sluierbewolking en als ik water wil halen, zie ik nog net 2 springbokken wegrennen.